Sunday, December 30, 2012

Kort Verhaal - Heb je even tijd?

Vandaag ga ik weg. Met een bescheiden tas wandel ik over de grauwe stenen. Mijn hoge hakschoenen met rode zooltjes trekken blikken van andere reizigers en ik voel me erdoor gevleid. In mijn bloemetjes jurk die wappert in de wind kijk ik naar de borden boven het perron. “Paris – 15.10” staat erop. In het hier en het nu besluit ik die trein te nemen. Gewoon zomaar, omdat het kan.
Voor mij staat een man in de rij bij het kaartjes apparaat. Als hij klaar is, loopt hij weg en zie ik dat hij iets laat vallen. Vlug raap ik het op en zoek om me heen naar de vreemdeling die ervandoor is gegaan. In mijn handen hou ik een ouderwets zakhorloge van goud; kostbaar lijkt me. Roepen kan wel, maar de man kan me nu onmogelijk nog horen.
Nu ben ik aan de beurt en de mensen achter mij worden ongeduldig. Even kijk ik de man na om te zien of hij in dezelfde trein stapt en het is waar. Ik koop snel een kaartje en houd ondertussen mijn strohoed goed vast waar de wind onder door blaast. In de zon is het warm buiten, maar in de schaduw is het koel, een heerlijke combinatie. Ik kom de zon tegemoet die me laat stralen, net als zij. Daarna stap ik in de trein en zeg in mijn hoofd vaarwel tegen dit vale leven en verwelkom de vreugde.
Om me heen zoeken de mensen een plekje of ruimen ze hun bagage op. Verstrooid zoek ik een zitje waar ik alleen kan zijn, dicht bij het raam. Het is veel te druk in de trein om nu op zoek te gaan naar de man die zijn waardevolle erfstuk verloor. Ik besluit te wachten tot het voertuig in beweging is gekomen en alle mensen zitten.

Vrijheidsroes. Zo noem ik het maar. Het is nog geen dag geleden dat ik mijn baan opzegde in de bar waar ik vijftien jaar heb gewerkt. Mijn norse baas lachte me in mijn gezicht uit toen ik zei dat ik meer van de wereld wilde zien dan zijn pietluttige stekje. Hij bulderde wat verwensingen, omdat ik gek was om te stoppen en omdat ik nooit meer aan de bak zou komen. Niemand zou mij willen hebben.
In mijn postvak vond ik gisteravond een vacature met een embleem erop dat leek op een meeuw. Ik ben gevraagd om die plek te vervullen.

In een trans kijk ik naar buiten. Ik zie de weerkaatsing van de zon in de bladeren van de bomen, de vrolijk makende kleurrijke bloemen in het veld en de open blauwe lucht. Niets is beter dan dit. Het raampje boven me doe ik open en snuif de parfumachtige bloemenlucht en versgemaaide grasluchten op. Zomer. Het maakt me altijd euforisch.

Eergisteren werd ik overrompeld. Een oud klasgenoot van mij kwam een koffie drinken in de bar waar ik werkt, net op het tijdstip dat ik aan het bedienen was. We kletsten over de vergane jaren, ons heden en onze toekomst. Hij had een huwelijk achter de rug, was nu alleen en begon over een maand voor zichzelf. Hij zei dat hij ging verhuizen een nieuw leven wilde opbouwen. We schaterden en maakten lol, net als vroeger. Die goede oude tijd, waarin niets er toe deed en alles leuk was.
Hij was degene die mij hiertoe aanzette. Weg gaan, heerlijk in je eentje. Ik verklaarde mezelf voor gek die avond, dat ik zoveel heb gepraat met iemand die ik twintig jaar niet had gezien. Net voor hij wegging schoof hij een briefje in mijn zak waar op stond “we hebben de tijd”. Hij was mijn oude liefde uit mijn tienerjaren.

De tijd lijkt voorbij te glijden als boter op een warm mes, maar het maakt niets uit. Ik hoef niets. Niemand wil wat van me. Dat is fijn. Uit mijn zak haal ik het zakhorloge. In het goud op de voorkant staat een naam gegraveerd: “J.P.”.
Dan zie ik de man langs me lopen. Ik herken zijn pak uit duizenden en voel dat mijn hart harder gaat kloppen. Dit uurwerk is van hem. Ik moet het teruggeven. Zonder erbij na te denken sta ik op, me nog net bedenkend dat ik mijn tas niet moet laten liggen. Ik loop vlug terug, pak het op en ren achter de man aan die bijna uit mijn zicht verdwijnt. ‘Meneer!’ roep ik, maar hij draait niet om. Het lijkt wel alsof hij me opzettelijk negeert. Misschien is dat ook wel zo.
We gaan een paar coupés langs tot hij helemaal achteraan in de trein er eentje binnenloopt. Dit is mijn kans. Ik glip naar binnen en zie hem zitten met een boek voor zijn gezicht.
‘U liet dit vallen, meneer,’ zeg ik, maar hij reageert niet.
Ik kijk naar het horloge en zie dat er iets uitsteekt. Nieuwsgierig maak ik het open, hopend dat hij het niet hoort, want misschien mag ik het wel niet zien. Tik, tik, tik. Het klokje werkt nog prima. Aan de binnenkant van het klokje zie ik wat staan: “We hebben nog steeds de tijd.”
Uit mijn schrik laat ik het uurwerk uit mijn handen vallen en op datzelfde moment doet de man het boek omlaag.
Het is de man uit het café: James Parlow.
Op zijn gezicht staat een liefdevolle glimlach. Mijn uitdrukking verandert echter naar totaal ongeloof. Begrijpbare zinnen komen niet uit mijn mond, want ik stamel. Op zijn jas zie ik een bekend embleem zitten met daarin een meeuw gedrukt.
‘Hallo Amelie.’ Uit zijn jas haalt hij één bloeiende rode roos.
‘Dus jij was het! Die vacature… al die tijd al… kwam je daarom naar mij?’
‘Verkeerd, dat was mijn leven. Ik begin opnieuw. Een nieuw huis, een nieuwe stad, mijn eigen bedrijf… en ik hoopte ook met jou.’ James steekt de roos in mijn richting.
Dit kan niet waar zijn. Is hij na al die tijd nog steeds smoor op mij? Na twintig jaar, denkt hij nog steeds aan mij?
Het is zo ongeloofwaardig dat ik ervan flauwval.

Als ik wakker word, lig ik in mijn bed, thuis. Die krakkemikkige woning in een oude sloppenbuurt, zoals mijn baas het zou noemen. Ik gooi de deken weemoedig van me af en sta op. In de spiegel kijkend besef ik me pas dat het allemaal een droom was geweest. Bedroefd ga ik naar mijn werk, want die had ik alleen in mijn dromen vaarwel gezegd. Zoals gewoonlijk schreeuwt mijn baas wat woorden naar me in het Spaans waarna hij op een kruk een sigaret gaat roken en verwacht dat ik zijn werk overneem.
Dan zie ik de James binnen lopen. Was dat ook allemaal een droom geweest? Zenuwachtig bijt ik op mijn lip.
‘Eén koffie graag,’ zegt hij terwijl hij de krant leest en niet eens naar me kijkt. Mijn hart bonst, maar hij geeft geen kik. Het was dus allemaal bedrog geweest. Hersenspinsels en romantische dromen in de nacht. Alles; de vacature, het gesprek met hem, de reis in de trein.
Hij zegt niets. Er kan niet eens een “hallo” van af. Misschien kent hij me echt niet meer. Ik geef hem zijn koffie in een kartonnen beker aan en hij loopt weg. Het belletje rinkelt als de deur dichtvalt en ik hem letterlijk uit mijn leven zie weglopen.
Nee, dit zal mij niet nog eens gebeuren.
Ik gooi de afdroogdoek die ik in mijn handen heb op de balie waardoor mijn baas weer begint te mopperen. Achter me hoor ik hem blèren, maar ik luister niet naar hem, want ik ren de deur uit. Voor me zie ik een taxi op straat staan. Ik ren ernaartoe en stap tegelijk met James in de auto, hij aan de ene kant, ik aan de andere kant.
We kijken elkaar aan en voor het eerst zie ik de herkenning van mijn gezicht in zijn ogen verschijnen.
‘Heb je nog even tijd?’ vraag ik aan hem met een lach. De taxi begint te rijden, richting het vliegveld zegt de chauffeur, want daar wilde James naartoe. Daarna zoen ik James vol op de mond. Hij zoent me terug.

Meer verhalen lezen? Koop de bundel waar mijn verhaal "Heb je even tijd?" ook in staat bij bol.com: Zomertijd deel 2 nummer 1

0 comments:

Post a Comment

 
;